Psychologies Magazine , december 2001.
Tweeduizend jaar geleden werd in een klein stadje in Palestina een man geboren die het lot van een groot deel van de mensheid zou veranderen. Wat weten we over deze Jood, Jezus genaamd, of Jesjoea in het Hebreeuws? Van bronnen buiten het christendom heel weinig. Alleen dat hij ongeveer vier jaar vóór onze jaartelling werd geboren – dat wil zeggen vóór Jezus Christus, een dateringsfout die teruggaat tot de Middeleeuwen! – en ongeveer dertig jaar later stierf, gekruisigd in opdracht van de Romeinse procurator Pontius Pilatus. De essentie van zijn leven en zijn boodschap is ons voornamelijk overgeleverd via vier verslagen, de evangeliën. Volgens hen leidde Jezus, zoon van Jozef en Maria, een verborgen leven in Nazareth en gaf hij alleen les gedurende de laatste drie jaar van zijn leven. Soms tegenstrijdig – wat paradoxaal genoeg hun authenticiteit bevestigt – blijven deze verslagen vaag over zijn ware identiteit. Voor velen was deze religieuze hervormer de messias die de Joden verwachtten als bevrijder van de Romeinse onderdrukker. Hij noemde zichzelf 'mensenzoon' en 'zoon van God'; die laatste benaming leverde hem de haat van de religieuze autoriteiten en zijn doodvonnis op. Volgens de apostelen verdween zijn lichaam drie dagen na zijn begrafenis, en verscheen hij zelf vele malen, opgestaan uit de dood.
DE VIJF SLEUTELS TOT ZIJN BOODSCHAP
1 – Geen mens is verachtelijk
Hoewel een praktiserend Jood, mengt Jezus zich onder heidenen, verschoppelingen en het gepeupel, en weigert hij onderscheid te maken tussen mensen of wie dan ook te demoniseren, wat de religieus ingestelde mensen schandaliseert. Tegen de moralisten die beledigd zijn dat hij vergeving schenkt aan degenen die de wet overtreden, herinnert hij hen eraan dat juist zondaars hem nodig hebben. Tegen de hypocriete menigte die een vrouw wil stenigen die op overspel betrapt is, antwoordt hij: "Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen." (Johannes 8:7) En de verteller voegt er humoristisch aan toe: "Op deze woorden trokken ze zich één voor één terug, te beginnen met de oudste."
2 – We hebben geen religies nodig om God te ontmoeten.
Jezus pleit voor een directe relatie tussen mens en God en relativeert de rol van bemiddeling. Een subversief idee voor religieuze instellingen. Zo antwoordt Jezus aan een Sam Maritain (een dissidente sekte binnen het jodendom) die verbaasd is: "Onze vaderen hebben op deze berg aanbeden, en u zegt dat men in Jeruzalem moet aanbidden." Hij antwoordt: "Er komt een tijd dat u de Vader niet meer op deze berg en ook niet in Jeruzalem zult aanbidden. […] Er komt een tijd dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid." (Johannes 4:19-24)
3 – God is liefde
Geconfronteerd met de dubbelzinnige gezichten van een God die soms verschijnt als een tiran of een onverzoenlijke rechter, bevestigt Jezus dat Hij liefde, rechtvaardigheid, heiligheid, licht en mededogen is, en noemt Hem “onze Vader”. Alle christelijke ethiek is gebaseerd op dit geloof in Zijn liefde: “Wees barmhartig, zoals uw Vader barmhartig is. Oordeel niet, dan zult u niet geoordeeld worden; veroordeel niet, dan zult u niet veroordeeld worden; vergeef, dan zal u vergeven worden; geef, dan zal u gegeven worden.” (Lucas, 6:36-38)
4 – De dood is geen einde
De Joodse scholen waren verdeeld over het geloof in het voortbestaan van de ziel na de dood. Jezus is van zijn kant categorisch: de dood is slechts een overgang, er is een ander leven daarna. Hij belooft eeuwig geluk aan de nederigen, de zuiveren van hart, de barmhartigen, de vredestichters, de verdrukten en degenen die vervolgd worden door de wet (Matteüs 5:3-10). Hij presenteert zichzelf ook als de redder, degene die kwam om de sleutels tot het eeuwige leven te geven aan ‘alle mensen van goede wil’.
5 – Iedereen zal beoordeeld worden op de liefde die hij heeft gegeven
Het is daarom niet alleen ritueel of geloof dat telt, maar de liefde voor de naaste. Jezus roept op wat hij zal zeggen op de dag van het Laatste Oordeel (Matteüs 25): “Kom, gezegenden van mijn Vader, beërf het koninkrijk dat voor u bereid is vanaf de grondlegging van de wereld. Want Ik had honger en u gaf Mij te eten; Ik had dorst en u gaf Mij te drinken; Ik was een vreemdeling en u nam Mij op; naakt en u kleedde Mij; ziek en u bezocht Mij; in de gevangenis en u kwam naar Mij.” Tot verbazing van de rechtvaardigen, die Hem nooit in de gevangenis zagen, dorstig of hongerig, zal hij antwoorden: “Voorwaar, Ik zeg u, alles wat u gedaan hebt voor een van de minste van deze broeders van Mij, hebt u voor Mij gedaan.”