De Wereld van Religies nr. 51 – januari/februari 2012 —
Ons dossier benadrukt een belangrijk feit : spirituele ervaring in haar zeer uiteenlopende vormen – gebed, sjamanistische trance, meditatie – heeft een lichamelijke inscriptie in de hersenen. Naast het filosofische debat dat eruit voortvloeit en de materialistische of spiritualistische interpretaties die eraan kunnen worden gegeven, onthoud ik nog een andere les uit dit feit. Namelijk dat spiritualiteit in de eerste plaats een beleefde ervaring is die de geest evenzeer raakt als het lichaam. Afhankelijk van iemands culturele conditionering zal het verwijzen naar zeer verschillende objecten of representaties : een ontmoeting met God, met een onuitsprekelijke kracht of absolute kracht, met de mysterieuze diepte van de geest. Maar deze representaties zullen altijd gemeen hebben dat ze een schok van het wezen teweegbrengen, een verruiming van het bewustzijn en heel vaak van het hart. Het heilige, welke naam of vorm we het ook geven, transformeert de persoon die het ervaart. En het overweldigt hen in hun hele wezen : emotioneel lichaam, psyche, geest. Toch hebben veel gelovigen deze ervaring niet. Voor hen is religie bovenal een kenmerk van persoonlijke en collectieve identiteit, een morele code, een geheel van overtuigingen en regels die nageleefd moeten worden. Kortom, religie wordt gereduceerd tot haar sociale en culturele dimensie.
We kunnen wijzen op het moment in de geschiedenis waarop deze sociale dimensie van religie verscheen en geleidelijk de persoonlijke ervaring overnam : de overgang van een nomadisch leven, waarin de mens in gemeenschap met de natuur leefde, naar een sedentair leven, waarin hij steden schiep en de natuurgeesten – waarmee hij in contact kwam door veranderde bewustzijnstoestanden – verving door de goden van de stad aan wie hij offers bracht. De etymologie van het woord offer – "het heilige maken" – laat duidelijk zien dat het heilige niet langer wordt ervaren : het wordt gedaan door middel van een ritueel gebaar (een offer aan de goden) bedoeld om de orde in de wereld te waarborgen en de stad te beschermen. En dit gebaar wordt door het volk, dat talrijk is geworden, gedelegeerd aan een gespecialiseerde geestelijkheid. Religie krijgt daarom een wezenlijk sociale en politieke dimensie : ze schept banden en verenigt een gemeenschap rond grote overtuigingen, ethische regels en gedeelde rituelen.
Het was als reactie op deze overdreven externe en collectieve dimensie dat rond het midden van het eerste millennium v.Chr. in alle beschavingen zeer uiteenlopende wijzen opdoken die de persoonlijke ervaring van het heilige wilden rehabiliteren : Lao Tzu in China, de auteurs van de Upanishads en de Boeddha in India, Zoroaster in Perzië, de grondleggers van de mysterieculten en Pythagoras in Griekenland, de profeten van Israël tot aan Jezus. Deze spirituele stromingen ontstonden vaak binnen religieuze tradities, die ze neigden te transformeren door ze van binnenuit te betwisten. Deze buitengewone golf van mystiek, die historici steeds weer verbaast door haar convergentie en synchroniciteit in de verschillende culturen van de wereld, zou religies opschudden door een persoonlijke dimensie te introduceren die in veel opzichten aansluit bij de ervaring van het wilde heilige van primitieve samenlevingen. En het valt me op hoezeer onze tijd lijkt op deze oude periode : het is diezelfde dimensie die onze tijdgenoten steeds meer interesseert, van wie velen afstand hebben genomen van religie, die ze te koud, sociaal en extern vinden. Dit is de paradox van een ultramoderniteit die probeert opnieuw verbinding te maken met de meest archaïsche vormen van het heilige : een heiligheid die meer wordt ervaren dan 'gemaakt'. De 21e eeuw is daarom zowel religieus door de heropleving van identiteit in het licht van de angsten die voortkomen uit een te snelle globalisering, als spiritueel door de behoefte aan ervaring en transformatie van het zijn die veel mensen voelen, of ze nu religieus zijn of niet.