Le Monde des Religions, november-december 2004 —
Redactioneel —
Al enkele jaren zijn we getuige van een heropleving van religieuze zekerheden, gekoppeld aan een aanscherping van de identiteitspolitiek, die de aandacht van de media heeft getrokken. Ik denk dat dit slechts het topje van de ijsberg is. Wat het Westen betreft, laten we de vooruitgang die in een eeuw is geboekt niet uit het oog verliezen. De speciale rubriek die we wijden aan de honderdste verjaardag van de Franse wet die Kerk en Staat scheidt, gaf mij de gelegenheid om deze ongelooflijke context van haat en wederzijdse uitsluiting die destijds tussen het katholieke en het antiklerikale kamp heerste, opnieuw te bekijken. In Europa werd de overgang van de 19e naar de 20e eeuw gekenmerkt door zekerheden. Ideologische, religieuze en wetenschappelijke zekerheden. Veel christenen waren ervan overtuigd dat ongedoopte kinderen naar de hel zouden gaan en dat alleen hun kerk de waarheid bezat. Atheïsten daarentegen verachtten religie en beschouwden het als een antropologische (Feuerbach), intellectuele (Comte), economische (Marx) of psychologische (Freud) vervreemding.
Tegenwoordig gelooft 90% van de gelovigen in Europa en de Verenigde Staten, volgens een recent onderzoek, dat geen enkele religie de Waarheid bezit, maar dat er in alle religies waarheden bestaan. Ook atheïsten zijn toleranter en de meeste wetenschappers beschouwen religie niet langer als bijgeloof dat gedoemd is te verdwijnen met de vooruitgang van de wetenschap. Al met al zijn we in amper een eeuw tijd van een gesloten universum van zekerheden overgegaan naar een open wereld van waarschijnlijkheden. Deze moderne vorm van scepticisme, die François Furet "de onoverkomelijke horizon van de moderniteit" noemde, heeft zich in onze samenlevingen kunnen verspreiden doordat gelovigen zich hebben opengesteld voor andere religies, maar ook doordat de moderniteit haar zekerheden heeft verloren die ze had geërfd van de wetenschappelijke mythe van vooruitgang: waar kennis voortschrijdt, wijken religie en traditionele waarden terug.
Zijn we daarom geen discipelen van Montaigne geworden? Wat hun filosofische of religieuze overtuigingen ook zijn, een meerderheid van de westerlingen onderschrijft de stelling dat de menselijke intelligentie niet in staat is om ultieme waarheden en definitieve metafysische zekerheden te bereiken. Met andere woorden, God is onzeker. Zoals onze grote filosoof vijf eeuwen geleden al uitlegde, kan men alleen geloven, en ook niet geloven, binnen de context van onzekerheid. Onzekerheid, moet ik benadrukken, betekent niet twijfel. Men kan geloof, diepe overtuigingen en zekerheden hebben, maar toch toegeven dat anderen, te goeder trouw en met evenveel goede redenen als wij, deze mogelijk niet delen. De interviews die twee theatermannen, Eric-Emmanuel Schmitt en Peter Brook, aan Le Monde des Religions gaven, zijn in dit opzicht veelzeggend. De eerste gelooft vurig in "een onidentificeerbare God" die "niet voortkomt uit kennis" en stelt dat "een gedachte die niet aan zichzelf twijfelt, niet intelligent is". De tweede verwijst niet naar God, maar blijft openstaan voor een goddelijk "onbekend, onnoembaar" en bekent: "Ik had willen zeggen: 'Ik geloof in niets...' Maar geloven in niets is nog steeds de absolute uitdrukking van geloof." Zulke opmerkingen illustreren dit feit, dat naar mijn mening nadere overweging verdient om verder te kijken dan stereotypen en simplistische vertogen: de werkelijke kloof is vandaag de dag steeds kleiner, net als in de vorige eeuw, tussen "gelovigen" en "ongelovigen", maar tussen degenen, "gelovigen" of "ongelovigen", die onzekerheid accepteren en degenen die die afwijzen.
De Wereld van Religies, november-december 2004