De Wereld van Religies, november-december 2007 —

Moeder Teresa twijfelde aan het bestaan van God. Decennialang had ze het gevoel dat de hemel leeg was. Deze openbaring was schokkend. Het feit lijkt verbazingwekkend gezien de constante verwijzingen die ze naar God maakte. Toch is twijfel niet de ontkenning van God – het is een vraagstelling – en geloof is geen zekerheid. Zekerheid wordt verward met overtuiging. Zekerheid komt voort uit onweerlegbaar tastbaar bewijs (deze kat is zwart) of uit universele rationele kennis (de wetten van de wetenschap). Geloof is een individuele en subjectieve overtuiging. Voor sommige gelovigen lijkt het op een slappe mening of een onkritische erfenis; voor anderen lijkt het op een min of meer sterke innerlijke overtuiging. Maar in ieder geval kan het geen tastbare of rationele zekerheid zijn: niemand zal ooit een zeker bewijs hebben voor het bestaan van God. Geloven is niet weten. Gelovigen en ongelovigen zullen altijd uitstekende argumenten hebben om uit te leggen of God al dan niet bestaat: geen van beiden zal ooit iets bewijzen. Zoals Kant aantoonde, zijn de orde van de rede en die van het geloof van een verschillende aard. Atheïsme en geloof zijn kwesties van overtuiging. Steeds meer mensen in het Westen noemen zichzelf agnost. Ze erkennen dat ze geen definitieve overtuiging hebben over dit vraagstuk.

Omdat geloof noch op tastbaar bewijs (God is onzichtbaar) noch op objectieve kennis gebaseerd is, impliceert geloof noodzakelijkerwijs twijfel. En wat paradoxaal lijkt, maar volkomen logisch is, is dat deze twijfel evenredig is aan de intensiteit van het geloof zelf. Een gelovige die zwakjes vasthoudt aan het bestaan van God, zal minder snel door twijfels overmand worden; noch zijn geloof, noch zijn twijfels zullen zijn leven op zijn kop zetten. Omgekeerd zal een gelovige die intense, stralende momenten van geloof heeft meegemaakt, of zelfs die zijn hele leven op het geloof heeft gezet zoals Moeder Teresa, de afwezigheid van God uiteindelijk als verschrikkelijk pijnlijk ervaren. Twijfel zal een existentiële test worden. Dit is wat grote mystici, zoals Theresia van Lisieux of Johannes van het Kruis, ervaren en beschrijven wanneer ze spreken over "de donkere nacht" van de ziel, waar alle innerlijke lichten worden gedoofd, waardoor de gelovige in het meest naakte geloof achterblijft omdat hij niets meer heeft om op te vertrouwen. Johannes van het Kruis legt uit dat God op deze manier, door de indruk te wekken zich terug te trekken, het hart van de gelovigen op de proef stelt om hen verder te leiden op de weg naar de volmaaktheid van de liefde. Dit is een goede theologische verklaring. Vanuit een rationeel standpunt, los van het geloof, kan men deze crisis heel goed verklaren door het simpele feit dat de gelovige nooit zekerheid, objectieve kennis, kan hebben over wat het object van zijn geloof vormt, en dat hij zichzelf noodzakelijkerwijs in twijfel trekt. De intensiteit van zijn twijfel zal evenredig zijn aan het existentiële belang van zijn geloof.

Er zijn zeker zeer toegewijde, zeer religieuze gelovigen die beweren nooit te twijfelen: fundamentalisten. Sterker nog, ze maken van twijfel een duivels fenomeen. Voor hen is twijfelen falen, verraden, wegzakken in chaos. Omdat ze geloof ten onrechte tot zekerheid verheffen, verbieden ze zichzelf innerlijk en sociaal te twijfelen. De onderdrukking van twijfel leidt tot allerlei spanningen: intolerantie, ritueel pointillisme, doctrinaire rigiditeit, demonisering van ongelovigen, fanatisme dat soms zo ver gaat als moorddadig geweld. Fundamentalisten van alle religies lijken op elkaar omdat ze twijfel verwerpen, deze donkere kant van het geloof, die er desondanks een onmisbare consequentie van is. Moeder Teresa erkende haar twijfels, hoe pijnlijk het ook was om ze te beleven en te uiten, omdat haar geloof bezield was door liefde. Fundamentalisten zullen hun eigen volk nooit verwelkomen of toelaten, omdat hun geloof gebaseerd is op angst. En angst verbiedt twijfel.

PS: Ik ben blij dat Christian Bobin zich bij onze columnisten heeft aangesloten.